Afdeling bevestigt belang van navolgbare motivering waarom er geen sprake is van samenhangende activiteiten in de zin van het Besluit mer

Afgelopen woensdag is door de Afdeling een (tussen)uitspraak gedaan inzake het Eindhovense bestemmingsplan “Lichthoven fase 2” (ABRvS 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3312). Het plan voorziet in de mogelijkheid om in het Stationsgebied Zuid-Oost onder meer 27.500 m2 bruto vloeroppervlakte aan kantoorruimte en 15.000 m2 bvo aan woningen te realiseren. Een aantal appellanten had aangevoerd dat de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig samenhangt met andere ontwikkelingen in de omgeving, waaronder de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door de bestemmingsplannen "Lichthoven (The Student Hotel)", "Lichthoven fase 1 (kavel A)", "Lichthoven fase 1 (kavels C en D)" en "Stationsplein Zuid (District-E)", dat er voor de toepassing van het Besluit mer sprake zou zijn van één stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van onderdeel D-11.2 van de bijlage bij dat Besluit. De gemeenteraad van Eindhoven stelde zich gemotiveerd op het standpunt dat er tussen het voorliggende plan en de andere ontwikkelingen in het Stationsgebied waar appellanten op wijzen niet een zodanige samenhang bestaat dat de ontwikkelingen voor de toepassing van de m.e.r.-regelgeving één activiteit vormen. De Afdeling volgt daarin het standpunt van de raad dat niet is gebleken van een financiële, organisatorische of bouwkundige samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen en dat de realisatie van de voorliggende ontwikkeling niet afhankelijk is van de realisatie van de andere ontwikkelingen in het Stationsgebied. De Afdeling gaat derhalve mee in het onderbouwde standpunt van de gemeente dat het bestemmingsplan voor Lichthoven fase 2 voorziet in een op zich staande stedelijke ontwikkeling. De specifiek daarvoor opgestelde mer-beoordeling wordt door de Afdeling dan ook toereikend geacht voor het oordeel dat geen MER nodig was.

De uitspraak van de Afdeling maakt duidelijk dat ook in elkaars onmiddellijke nabijheid uit te voeren (soortgelijke) projecten niet zonder meer als één stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer hebben te gelden. Het is daarbij wel van belang dat dat kenbaar en navolgbaar wordt onderbouwd. De Afdeling zal zo’n onderbouwing doorgaans accorderen, zo leert eerdere jurisprudentie. Zie in dat kader ook de eveneens afgelopen woensdag gedane uitspraak inzake een ander Eindhovens bestemmingsplan, ABRvS 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3313. De Afdeling overweegt daarin “dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat er tussen het voorliggende plan en de door [appellant] genoemde ontwikkelingen binnen het Emmasingelkwadrant niet zo’n samenhang bestaat dat de ontwikkelingen voor de toepassing van de mer-regelgeving één activiteit vormen. De Afdeling volgt daarin het standpunt van de raad dat niet is gebleken van een financiële, organisatorische of bouwkundige samenhang tussen de Victoriatoren en de andere ontwikkelingen. De raad heeft dus geen aanleiding hoeven zien om de Victoriatoren samen met de door [appellant] genoemde ontwikkelingen te beschouwen als één mer-beoordelingsplichtig stedelijk ontwikkelingsproject als is bedoeld in categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

In de recente uitspraak ABRvS 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3152, oordeelde de Afdeling over het Rotterdamse bestemmingsplan "Tweebosbuurt Zuid-Oost". De Afdeling vindt dat de in dat plan voorziene woningbouw en enkele andere woningbouwontwikkelingen in de Tweebosbuurt wel moeten worden aangemerkt als één stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D-11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Daarbij valt op dat de Afdeling (in r.o. 5.4) nadrukkelijk overweegt dat door de raad van Rotterdam geen redenen zijn aangedragen waarom er geen sprake zou zijn van één samenhangend project. Zouden die wel zijn aangedragen, dan had de conclusie van de Afdeling zeer wel een andere kunnen zijn geweest.