Aflevering 32 – Jurisprudentie en actualiteiten omgevingsrecht (juli en augustus 2022)

In deze aflevering van ‘IBR – De podcast’ behandelen Marieke Kaajan, Fleur Onrust (ENVIR Advocaten) en Daan Korsse (Soppe Gundelach advocaten) recente jurisprudentie en actualiteiten op het gebied van het omgevingsrecht, natuurbeschermingsrecht, soortenbescherming en stikstof.

De podcast is hier te luisteren.


Shownotes:

Natuurbescherming en stikstof

  • ABRvS 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2073
    Bestemmingsplan “Giethoorn Loswal Kerkweg” maakt de uitbreiding van een laad- en loswal mogelijk en een functiewijziging van een molen. De uitbreiding van de laad- en loswal leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden maar door de functiewijziging van de molen is deze toename per saldo nul. Om die reden is bij vaststelling van het bestemmingsplan gesteld dat, met dit mechanisme van interne saldering, geen passende beoordeling nodig is. De Afdeling bestuursrechtspraak deelt dit conclusie niet; de functiewijziging wordt ten eerste beschouwd als een mitigerende maatregel. De functiewijziging enerzijds en de uitbreiding van de laad- en loswal anderzijds is, aldus de Afdeling, niet aan te merken als ‘één ruimtelijke ontwikkeling’ omdat er geen ruimtelijke samenhang tussen beide activiteiten bestaat. Daarmee kon saldering niet plaatsvinden.
  • ABRvS 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2145
    Referentiesituatie in een passende beoordeling voor een plan. De uitspraak laat zien dat er drie verschillende referentiesituaties kunnen worden gehanteerd bij een passende beoordeling van een plan:
    1. de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van vaststelling van het plan;
    2. de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van (het eerdere) opstellen van een passende beoordeling, ook als gebruik nadien en voor vaststelling van het plan is beëindigd;
    3. de feitelijke en planologisch legale situatie op een ander moment, voorafgaand aan de vaststelling van het plan. In die laatste situatie moet worden voldaan aan de voorwaarden die de Afdeling heeft geformuleerd in de uitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1960. Met name de tweede variant leidt tot vragen en discussie.
  • ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2334
    Wnb-vergunning voor de oprichting en exploitatie van drie windturbines met twee verschillende initiatiefnemers. De Afdeling beschouwt het windpark als één project; helaas zonder nadere toelichting. Naast het feit dat sprake is van twee initiatiefnemers is opvallend dat twee windturbines aan de ene zijde van een kanaal worden geplaatst, en de andere windturbine aan de overzijde. De uitspraak laat verder zien dat een Wnb-vergunning aan twee vennootschappen kan worden verleend en dat zij beiden dan voor de gehele vergunde situatie als vergunninghouder wordt aangemerkt.
  • ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557
    Rav A1.13; emissie-arme stalsystemen. Verschillende onderzoeken bevatten concrete aanknopingspunten dat de Rav-emissiefactoren voor emissiearme stallen in de melkveehouderij de werkelijke ammoniakemissies van deze stallen onderschatten. Er is dan ook nader onderzoek nodig naar de factoren die van belang zijn voor de goede werking van de systemen. Zolang onduidelijkheid op dit punt bestaat, kan de emissie van het emissiearme stalsysteem A1.13 niet met behulp van de Rav-emissiefactor voor dat stalsysteem met de vereiste zekerheid in kaart worden gebracht. Een berekening van deze emissiefactor kan daardoor niet zonder meer worden gebruikt in een voortoets of passende beoordeling. Zie in kader ook: Rb. Oost-Brabant 8 april 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2665

Omgevingsrecht

  • Rb. Oost -Brabant, 11 juli 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2833
    Verzoek intrekking omgevingsvergunning windpark, Nevele arrest, Unierecht.
  • Rb. Limburg 11 juli 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:5209
    Omgevingsvergunning zonnepark, beleid, voorkeursvolgorde betekent geen strijdigheid met beleid.
  • ABRvS 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2322
    Ontheffing soortenbescherming Wnb, aanleg westelijke ontsluitingsweg in Amersfoort, dwingende redenen van groot openbaar belang.

Ruimtelijk ordeningsrecht

  • ABRvS 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2394
    In deze uitspraak zet de Afdeling de lijnen uit voor de vereiste inhoud van een besluit waarmee de gemeenteraad de bevoegdheid om een omgevingsplan vast te stellen delegeert aan het college van burgemeester en wethouders. De Afdeling doet dit op basis van de conclusie van Advocaat-Generaal Nijmeijer (ECLI:NL:RVS:2022:1109). De Afdeling overweegt dat de delegatiebevoegdheid niet wegneemt dat het primaat van de vaststelling van een planregeling bij de gemeenteraad moet rusten. Dit betekent dat de bevoegdheid van het college voldoende concreet en objectief moet zijn begrensd. Of dit het geval is, hangt uiteindelijk af van de omstandigheden van het geval. Dat geldt ook voor de vraag of de bevoegdheid van het college ziet op ‘delen’ van het omgevingsplan. De Afdeling kiest wat dat betreft een ruimere lijn dan de categoriale wijze waarop de AG die vraag beantwoordt. Volgens de Afdeling – en anders dan het standpunt van de AG – kan de begrenzing van de gedelegeerde bevoegdheid ook worden neergelegd in een beleidsregel van de raad, waarnaar in het delegatiebesluit verwezen wordt. Ook het college kan beleidsregels vaststellen, maar uitsluitend over de toepassing van de gedelegeerde bevoegdheid.
  • ABRvS 24 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2022:2451
    De uitspraak gaat over een omgevingsvergunning waarmee wordt toegestaan om gedurende een periode van 10 jaar af te wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het plaatsen van een mantelzorgwoning. De Afdeling oordeelt dat aan de vergunning de voorwaarde mag worden verbonden dat de woning moet worden afgebroken als deze langer dan een half jaar leeg staat. Het betoog van de vergunninghouder dat de 10-jaarstermijn had moeten starten op de dag dat de tweede beslissing op bezwaar is genomen – na een eerdere vernietiging door de rechtbank – wordt door de Afdeling gepasseerd, omdat de vergunning direct in werking is getreden en de vergunninhouder dus al met de bouw had kunnen starten. Dat de vergunninghouder dat, in het licht van de lopende procedures, nog niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen risico, aldus de Afdeling.
  • ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2440
    In het kader van een procedure over een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt in deze uitspraak bij wijze van exceptie de onderliggende parkeerregeling uit het onherroepelijke bestemmingsplan getoetst. Hier geldt het evidentiecriterium, dat inhoudt dat het beroep dat de regeling onverbindend is als zonder nadere beoordeling kan worden vastgesteld dat die regeling in strijd is met hoger recht. Het beroep slaagt, omdat de parkeerregeling geen parkeernorm bevat en daarin ook niet eenduidig is vermeld welke normen bij de toetsing van een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning is gehanteerd. Volgens vaste jurisprudentie is dat wel vereist. De Afdeling acht de regeling daarom evident in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het resultaat is dat aan de vergunning niet het voorschrift had mogen worden verbonden dat een extra parkeerplaats wordt aangelegd. Dat voorschrift wordt vernietigd.
  • ABRvS 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2465
    Het aan de orde zijnde bestemmingsplan wordt vernietigd omdat de planregeling niet de vereiste rechtszekerheid biedt. Aan het betrokken perceel is één groot bouwvlak toegekend, waarvoor dezelfde bouw- en gebruiksregels gelden, op grond waarvan onder meer horecadoeleinden zijn toegestaan. De in de planregels opgenomen regel dat het gebruik alleen is toegestaan als aan geluidgrenswaarden wordt voldaan, biedt onvoldoende houvast. De gebruiksmogelijkheden worden daarmee afhankelijk van akoestisch onderzoek en een nadere beoordeling, namelijk of in een concreet geval aan die geluidnormen wordt voldaan. Gelet op de rechtszekerheid en de uitvoerbaarheid van het plan, had de afweging of een bepaald gebruik kan worden toegestaan al bij de rechtstreekse bestemming moeten worden gemaakt. Daarbij is van belang dat uit de verbeelding en de planregels nu niet kan worden opgemaakt welke functies op specifieke locaties binnen het plangebied mogelijk zijn. Voor de gebruiksmogelijkheden moeten een of meer akoestische onderzoeksrapporten worden geraadpleegd die geen deel uitmaken van het plan. Bovendien beschrijven de planregels niet hoe wordt bepaald of aan de geluidnormen is voldaan.
  • ABRvS 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2457
    De Afdeling buigt zich over een handhavingsprocedure met betrekking tot de het gebruik van een bedrijfswoning voor burgerbewoning. De Afdeling constateert dat het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en dus dat sprake is van een overtreding. Toch wordt het handhavingsbesluit vernietigd. De Afdeling oordeelt dat onduidelijk is welk gewicht het college heeft toegekend aan de belangen van de overtreder en in het bijzonder de invdividuele gezinsleden, waaronder zijn destijds minderjarige kinderen. Het college heeft ook niet inzichtelijk gemaakt op grond van welke overwegingen het college het algemeen belang bij handhavend optreden zwaarwegender heeft geacht.