Aflevering 28 – Jurisprudentie en actualiteiten omgevingsrecht (maart 2022)

In deze aflevering van ‘IBR – De podcast’ behandelen Marieke Kaajan (ENVIR Advocaten) en Daan Korsse (Soppe Gundelach advocaten) recente jurisprudentie en actualiteiten op het gebied van het omgevingsrecht, natuurbeschermingsrecht, soortenbescherming en stikstof.

De podcast is hier te luisteren.


Shownotes:

Ontwikkelingen op het gebied van natuurbeleid

  • Hoofdlijnenbrief Minister voor Natuur en Stikstof d.d. 1 april 2022; brief waarin de Minister uiteenzet welke stappen worden gezet tot vaststelling van het Programma natuur en stikstof, tot instelling van de Ecologische Autoriteit en welke instandhoudings- en passende maatregelen worden overwogen.
  • Beantwoording vragen Werkgroep Follow-up Advies-Hordijk door de Taakgroep Ecologische onderbouwing; vragen die o.a. betrekking hebben op de 25 km-begrenzing die sinds januari 2022 in Aerius Calculator is opgenomen.
  • De NOx- en NH3- top 100: lijst van 100 bedrijven met de grootste NOx- en NH3-uitstoot. Daags na publicatie van deze lijst bleek echter dat de ammoniak top 100 niet juist is, zie deze brief:

Rechtspraak bescherming Natura 2000-gebieden

  • Rb. Gelderland (voorzieningenrechter) 17 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1380 (Verleasing van stikstofrechten)
    Rechtbank aarzelt of verleasing wel past in het systeem van de Wnb en continueert een al opgelegde schorsing van de vergunning.
  • Rb. Limburg 30 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2463 (Intrekking Wnb-vergunning)
    Diverse uitspraken over verzoeken om intrekking van een Wnb-vergunning, waarbij de rechtbank uitgaat van de noodzaak tot verlaging van stikstofdepositie als passende maatregel. Opvallend is dat de rechtbank stelt dat de beslistermijn van de Awb (8 weken) op een verzoek om intrekking van een Wnb-vergunning van toepassing is. Zie ook: ECLI:NL:RBLIM:2022:2460.

Omgevingsrecht

  • ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:687
    Aanvraag om een omgevingsvergunning voor de wijziging van het gebruik van een achter een tuin gelegen groenstrook, zodat de groenstrook bij de tuin betrokken kan worden. De vraag is of deze gebruikswijziging kan worden vergund met toepassing van de kruimelgevallenregeling (art. 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)). De Afdeling oordeelt de aangevraagde, zelfstandige gebruikswijziging onder de reikwijdte van de kruimelgevallenregeling valt, dus ook zonder dat daarbij een gebruikswijziging van een bestaand gebouw aan de orde is (vgl. ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:477; gebruikswijziging ten behoeve van een terras bij een hotel). Volgens de Afdeling wordt echter niet voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om ‘aansluitend terrein’, omdat de bestaande tuin tussen de groenstrook en de woning ligt.
  • ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:943
    Aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen ten behoeve van de vestiging van een garagebedrijf. Raad weigert om het bestemmingsplan vast te stellen, met als onderbouwing dat er onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden en dat geen draagvlak voor de ontwikkeling is gecreëerd. De Afdeling oordeelt dat het ontbreken van draagvlak een rol mag spelen bij een besluit om een bestemmingsplan niet vast te stellen, maar dat het ontbreken van draagvlak geen dragend argument zijn om een plan niet vast te stellen. Het beroep slaagt. Volgt een bestuurlijke lus. Marieke en Daan bediscussiëren in de podcast in of de uitgebreidere participatiemogelijkheden onder de Omgevingswet de besluitvorming zullen beïnvloeden.
  • ABRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:961
    Gedeputeerde staten komen op tegen een bestemmingsplan, omdat zij pas kort voor de reeds geplande terinzagelegging van het ontwerp om advies zijn gevraagd. Pas op dat moment bleek dat het bestemmingsplan niet alleen voorzag in de vestiging van een supermarkt, maar ook in de ontwikkeling van enkele woningen. De Afdeling overweegt dat de raad weliswaar niet gebonden is aan het standpunt van het provinciebestuur in het kader van het vooroverleg, maar dat het vooroverleg wel zodanig moet worden vormgegeven dat de reactie van de provincie van reële betekenis kan zijn voor de besluitvorming. Dat is niet het geval geweest, omdat het gemeentebestuur onvoldoende tijd heeft vrijgemaakt om de reactie voorafgaand aan de terinzagelegging van het bestemmingsplan te betrekken. Bestemmingsplan is in strijd met art. 3.1.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening vastgesteld.
  • ABRvS 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:868
    Uitspraak waarin mooi inzichtelijk wordt gemaakt hoe de systematiek van de prestatie-eisen en functionele eisen in het Bouwbesluit 2012 in elkaar zit en hoe de figuur van de gelijkwaardige oplossing daarbinnen past. Een vouwdeur die niet voldoet aan de prestatie-eis dat een deur 2,30 meter hoog moet zijn, is geen gelijkwaardige oplossing voor de functionele eis uit artikel 4.22 lid 1 Bouwbesluit 2012 dat een te bouwen bouwwerk voldoende bereikbare en toegankelijke ruimten heeft. De functionele eis is namelijk gebaseerd op de gedachte dat de lengte van de bevolking toeneemt en dat het voor de toekomstige gebruikswaarde van woningen van belang is dat deuren voldoende hoog zijn.
  • ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:645
    Voorbeeld van toepassing van de grondentrechter in het Omgevingsrecht. Beroep op het ‘Afwijkingsbeleid kruimelgevallen’ wordt niet inhoudelijk besproken, omdat deze grond in eerste aanleg bij de rechtbank niet is aangevoerd.
  • Rb. Noord-Nederland 8 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:682
    Beroepsprocedure over stilleggen van kap- en snoeiwerkzaamheden aan een houtwal waarin een dassenburcht aanwezig is. In de uitspraak komt de reikwijdte van art. 3.10 lid 1 onder b van de Wet natuurbescherming (Wnb) naar voren. Dit artikel verbiedt het opzettelijk beschadigen of vernielen van een bucht. Daaronder valt volgens de rechtbank ook voorwaardelijk opzet, waaronder wordt verstaan dat de betrokkene bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de vaste voortplantings- of rustplaats van de das wordt beschadigd of vernield. De rechtbank oordeelt bovendien dat ook een vermindering van de ecologische functionaliteit van een burcht als een beschadiging of vernieling moet worden aangemerkt. Daar is volgens de rechtbank sprake van, omdat een vegetatie met een zekere omvang noodzakelijk is om de burcht duurzaam te kunnen blijven gebruiken.