Zandwinning onder water telt niet mee bij bepalen mer-(beoordelings)plicht

Zandwinning onder water telt niet mee bij het bepalen van de mer-(beoordelings)plicht. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1986

De onderdelen C-16.1 en D-16.1 van het Besluit milieueffectrapportage gaan onder meer over de winning van zand uit de landbodem. Over deze categorieën is de afgelopen jaren veel verduidelijkende jurisprudentie verschenen. In het oog springende uitspraken zijn onder meer:

  • ABRS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1720, JM 2017/118: C-16.1 en D-16.1 hebben alleen betrekking op de zandwinning en niet ook op de herinrichtingswerkzaamheden die na afloop van de zandwinning plaatsvinden;
  • ABRS 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3152, M en R 2017/13: C-16.1 en D-16.1 zien ook op secundaire ontgronding c.q. ontgronding waarbij de intentie niet is gericht op het verkrijgen van zand;
  • ABRS 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6766, AB 2013/97: zandwinningslocatie staat in dit geval niet op zich maar moet voor bepalen m.e.r.-(beoordelings)plicht ex C-16.1 en D-16.1 worden beschouwd in samenhang met bestaande in de nabijheid gelegen en in uitvoering zijnde ontgrondingen.

Met ABRS 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1986, is een volgende voor de praktijk van belang zijnde uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt daarin dat zandwinning uit een zandwinplas die bij gewoon zomerpeil niet droog staat, niet heeft te gelden als de winning van zand uit de landbodem. Alleen de aangevraagde zandwinning buiten de plas was van belang voor de vraag of de drempel in C-16.1 (25 hectare) of D-16.1 (12,5 hectare) werd overschreden.

De Afdeling concludeert dat kon worden volstaan met een (formele) mer-beoordeling. Het mer-beoordelingsbesluit, inhoudende dat er geen MER behoefde te worden gemaakt, is door het bevoegd gezag gelijktijdig met de verlening van de mer-beoordelingsplichtige ontgrondingsvergunning genomen. Dat is in strijd met art. 7.28 lid 2 Wm waaruit volgt dat het mer-beoordelingsbesluit reeds beschikbaar dient te zijn bij de aanvraag om het mer-beoordelingsplichtige besluit. De Afdeling passeert dat gebrek onder toepassing van art. 6:22 Awb. Erg verrassend is dit oordeel niet. In ABRS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2535, M en R 2016/149, oordeelde de Afdeling immers ook al stellig dat de schending van de mer-beoordelingsprocedurevoorschriften niet tot gegrondverklaring van het beroep kon leiden.