Afdeling kiest voor taxatiebenadering voor raming gronden bovenwijkse voorziening

Op 16 maart 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een voor de grondexploitatiepraktijk een belangrijke uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2018:903). De Afdeling heeft daarin voor het eerst en ten principale antwoord gegeven op de vraag hoe de raming van de waarde van gronden in een exploitatieplan moet geschieden voor een zogenoemde, buiten het exploitatieplangebied gelegen,  ‘bovenwijkse voorziening', als die gronden voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan zijn verworven. De Afdeling moest daarbij een keuze maken tussen de werkelijke kostenbenadering (bepaling van kosten op grond van het daadwerkelijk voor de gronden betaalde bedrag) en de taxatiebenadering (raming van kosten op grondslag van taxatie ex artikel 6.13 lid 5 Wro). In deze uitgebreid gemotiveerde uitspraak kiest de Afdeling voor de taxatiebenadering.

De Afdeling onderkent het belang van deze keuze. Zij is blijkens de uitspraak “van aanzienlijke invloed op de omvang van de mogelijkheden van kostenverhaal voor gemeenten van deze voor exploitatieplannen niet onbelangrijke kostenpost en daarmee ook op de hoogte van de exploitatiebijdrage die bouwgrondexploitanten (ontwikkelaars)  ter zake verschuldigd zijn”.

Om het te concretiseren: in het exploitatieplan van de gemeente Barneveld voor het bedrijventerrein Harselaar-Driehoek is voorzien in het verhaal van kosten voor de aanleg van de Verlengde Mercuriusweg. De betreffende gronden zijn door de gemeente in 1982 gekocht voor een bedrag van € 1,64 per m2 (= werkelijke kostenbenadering) In het in opdracht van de gemeente overeenkomstig artikel 6.13 lid 5 Wro opgestelde taxatierapport worden de gronden getaxeerd op € 40,- per m2 (= taxatiebenadering).

Vanwege het belang van haar oordeelsvorming is de Afdeling niet over een nacht ijs gegaan. Zo heeft de Afdeling gebruik gemaakt van het niet vaak beproefde instrument van de amicus curiae (zie artikel 8:45 Awb). De Afdeling heeft zes instanties gevraagd om schriftelijk hun licht te laten schijnen over de rechtsvraag. Het betrof de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen, het Instituut voor Bouwrecht en de NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers. De keuze is op  deze instanties gevallen vanwege hun specifieke deskundigheid en ervaring op het terrein van de locatie-/gebiedsontwikkeling en het grondexploitatierecht en hangt verder samen met de verschillende belangen die zij vertegenwoordigen. Alle instanties hebben het gevraagde schriftelijke commentaar aan de Afdeling uitgebracht en niet voor niets. De Afdeling heeft die commentaren nadrukkelijk in haar oordeelsvorming betrokken.

In de praktijk spelen vaker omgevingsrechtelijke (interpretatie)vraagstukken met grote maatschappelijke consequenties. Wie weet vormt de onderhavige zaak voor de Afdeling aanleiding om het instrument van de amicus curiae vaker van stal te halen. Terugkerend naar de kern van de uitspraak kunnen wij ons voorstellen dat met name gemeenten verheugd zullen zijn dat de Afdeling de taxatiebenadering ook van toepassing acht op gronden voor bovenwijkse voorzieningen, die zijn aangekocht voordat het exploitatieplan werd vastgesteld. Onze collega Heino Witbreuk heeft in deze zaak de gemeenteraad van Barneveld bijgestaan.